Landjuweel

Het Landjuweel doorheen de eeuwen

Dit document beschrijft de evolutie van het landjuweel bij de schuttersgilden door de eeuwen heen. Het is ingedeeld in een aantal tijdvakken met algemene informatie aangaande het landjuweel. Per tijdvak is/komt er additionele informatie beschikbaar. De op- en neergang van landjuwelen is ontegensprekelijk verbonden met de op- en neergang van de schuttersgilden. Dit document richt zijn pijlen uitsluitend tot het onderwerp ‘Landjuweel’.

Lees het document helemaal door of selecteer hiernaast een bepaald tijdvak. Per tijdvak kan u een specifiek onderwerp selecteren voor meer gedetailleerde informatie.


14de – 15de – 16de eeuw

Qua omvang kon men de volgende schietingen onderscheiden:

  • Het koningsschieten in de eigen woonplaats is van oudsher het schuttersfeest met de kleinste omvang.
  • In daarop volgende grootte was er het schietspel van twee gilden om onderling uit te maken wie de beste schutters had. Dergelijke tweekampen werden vaak besloten met een feestmaal.
  • Het regionale schietspel was omvangrijker en was een onderlinge competitie om elkaars schietcapaciteiten vast te stellen. Het kwam bovendien de schietvaardigheid van de gildebroeders ten goede.

De grote schietspelen op het einde van de 14de en het begin van de 15de eeuw overtroffen qua omvang de bovengenoemde schietingen. Er waren veel meer deelnemers en duurden weken of maanden. En het ging niet enkel om het schieten, ook het onderhouden van sociale relaties en het sociaal belang van schuttersgilden was belangrijk.

Het grote schietspel van Gent in 1440, het Gentse Landjuweel, verschaft meer informatie over een samenkomst die meer dan een maand duurde. Het was een gebeurtenis van groot belang voor zowel de Sint-Jorisgilde als voor de stad Gent.

Er was een verschil tussen de Vlaamse en Brabantse grote schietspelen en de Brabantse grote schietspelen die met ‘landjuweel’ werden aangeduid.

De Vlaamse en Brabantse schietspelen

  • waren voornamelijk bedoeld voor de Vlaamse gilden, maar ook andere gilden ‘uit alle de lande’ mochten deelnemen. Op het grote schuttersfeest van 1404 in Mechelen waren schutters uit Frankrijk, Vlaanderen, Henegouwen, Holland en Brabant aanwezig.
  • waren ‘enkelvoudig’ zonder enig verband met een vorige of volgend schietspel.

De Brabantse schietspelen als ‘landjuweel’ gekenmerkt

  • waren alleen toegankelijk voor schuttersgilden uit het hertogdom Brabant (nu provincie Noord-Brabant in Nederland en de Belgische provincies Antwerpen en Brabant). Met de term ‘land’ werd verwezen naar het hertogdom Brabant, met ‘juweel’ naar de te winnen hoofdprijs. Dit betekende geenszins dat de schutters van de andere vorstendommen geweerd werden. Zij konden hun kans grijpen in het naspel of haagspel dat na het beëindigen van de onderlinge strijd der Brabanders op touw werd gezet om nog meer vreugde en verteer te brengen. Een haagspel was in Brabant de naam voor een wedstrijd van schutters buiten het landjuweelcircuit, een wedstrijd van een minder officieel karakter en minder kostelijk. Iedereen was hierbij welkom en de lat werd dan ook niet al te hoog gelegd.
  • waren ‘meervoudig’. Ze bestonden uit een reeks van zeven wedstrijden (ook landjuwelen genoemd) welke naargelang de omstandigheden om de drie jaar werden ingericht. De eindoverwinnaar van de zeven wedstrijden ontving de hoofdprijs of ‘het juweel’, zijnde een zilveren schaal van 600 gram. De inrichter van elke wedstrijd moest een aparte zilveren schaal ter beschikking stellen voor de winnaar. Zo waren er aparte cycli van landjuwelen voor het schieten met de kruisboog of de handboog. Later volgden cycli van landjuwelen voor het busschieten.
  • Het hoofdonderdeel van de schietingen was het doelschieten.

Er waren niet alleen schietwedstrijden. Om het landjuweel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor publiek en deelnemers werden allerlei nevenactiviteiten georganiseerd die met de nodige zilveren prijzen werden bedacht.

De Hoofdgilden in Leuven regelden het reilen en zeilen van de schuttersgilden. Zij gaven advies wat het schieten betrof. Het organiseren van belangrijke schietspelen en  landjuwelen moesten door de hoofdgilden van Leuven worden goedgekeurd. Bij elk landjuweel behoorde een goedgekeurd reglement waaraan alle deelnemende gilden zich moesten houden. Een schietspel en een landjuweel werden betwist door de schutters van hetzelfde wapen.

Op 26 en 27 april 1550 organiseerde het handbooggilde van Sint-Sebastianus van Leuven een belangrijke vergadering om zich als hoofdgilde van de handbogen te bekrachtigen. De vergadering  werd bijgewoond door 30 schutterskoningen. Op 26 november 1550 werd te Leuven de kaart van het landjuweel of landcharte opgesteld door de afgevaardigden van de grote en oude gilden van de handboog van Leuven, Brussel, Antwerpen en Mechelen. Dit reglement werd op 26 april 1551 te Leuven bevestigd door de koningen van de handbooggilden die in Leuven aanwezig waren op de eerste wedstrijd van een nieuw landjuweel. De landcharte beperkte zich tot het regelen van de technische ontwikkeling van het schieten. Er werden 57 artikelen goedgekeurd om een landjuweel te houden. Dit document heeft in de latere jaren model gestaan voor vele gildeactiviteiten.

De inrichters van schuttersfeesten dienden rekening te houden met hun eigen financiële middelen en die van de deelnemers. De gilden van steden en vrijheden namen daarom deel aan elkaars wedstrijden. De schuttersgilden van dorpen en gehuchten wedijverden onder elkaar en betwistten zelfs landjuwelen. Doch deze konden door gebrek aan voldoende kapitaal, minder groots en plechtig uitgeschreven worden.

De overheid van de steden hechtte veel belang aan het inrichten van grote schietspelen waarvoor uitnodigingen naar alle windstreken wer­den verzonden. De overheid steunde hun schutters want zij moesten kampen om de eer van stad en vrijheid. Het winnen van een landjuweel was de droom van elke stad. Het was een schitterende publiciteit voor de werklust en de welvaart van de inwoners. Het kunnen organiseren van een landjuweel in de eigen woonplaats was niet alleen een eer, ook de plaatselijke handel had er voordeel bij.

Een overzicht van gekende landjuwelen:

  • 1521 Landjuweel te Herentals (handboog)
  • 1534 Landjuweel te Mechelen (voetboog)
  • 1551 Landjuweel te Leuven (handboog)
  • 1562 Landjuweel te Aalter (handboog, de Sint-Sebastiaansgilde samen met de bestaande rederijkerskamer)

De troebelen in de Nederlanden veroorzaakten het verdwijnen van vele volksgebruiken. De Beeldenstorm in de Lage Landen (1566) en de 80-jarige oorlog (1568-1648) greep brutaal in op het gildeleven. De begonnen cycli landjuwelen van voetboog, hand­boog en busschieten werden vroegtijdig beëindigd. Er kwam een definitief einde aan de periode van de grote schietspelen en landjuwelen.

Bronnen:

  • Boek ‘Brabantse Schuttersgilden Vroeger en Nu ’, Alfons Ising, 1986, ISBN 90.6486.044.0
  • Boek ‘Met vliegend vaandel en slaande trom’, Alfons Ising, 1986, ISBN 90.70427.34.6
  • Boek ’50 jaar Hoge Gilderaad der Kempen 1952-2002’, Eugeen Van Autenboer

17de – 18de – 19de eeuw

In deze periode verdween het landjuweel van de agenda van de schuttersgilden. In de 17de en 18de  eeuw werden de schuttersgilden zo nu en dan ontboden voor algemene feesten. Gehouden schietspelen waren beperkter in omvang. Er bloei­de nochtans een andere soort van competitie. Een herbergier, al dan niet lid van een gilde, of de gilde zelf organiseerde een wedstrijd met staande prijzen.

Bronnen:

  • Boek ‘Met vliegend vaandel en slaande trom’, Alfons Ising, 1986, ISBN 90.70427.34.6
  • Boek ’50 jaar Hoge Gilderaad der Kempen 1952-2002’, Eugeen Van Autenboer

Bijlage 17de – 18de – 19de eeuw


20ste eeuw, tijdvak 1922 – 1951

De Kempische Congressen van Geschiedenis en Oudheidkunde zorgden voor een vernieuwde belangstelling en heropleving van de schuttersgilden als oudste verenigingen in de Kempische  gewesten. Zij richtten niet alleen tentoonstellingen en colloquia in over de schuttersgilden maar startten bovendien met de organisatie van het Landjuweel der Kempische gilden.

Het einde van de eerste wereldoorlog (1914-1918) betekende het begin van de ontluiking van de Kempen en de heropleving van het gildeleven zoals het vroeger was geweest. Een nieuwe wereld met industriële ontwikkeling en verbeterde verkeersmogelijkheden opende nieuwe horizonten.

Onder impuls van de Kempense Oudheidkundige Kringen werd aangedrongen om het verleden beter te leren kennen. Er kwam een bezinning op gang om het goede van de oude tijd terug te vinden en in ere te herstellen. Dit werd verwezenlijkt door het inrichten van Kempische Geschied- en Oudheidkundige Congressen en tentoonstellingen.

Het vierde Kempische Congres in 1931, gewijd aan het ‘Gildeleven in de Kempen’ te Essen bewees de noodzaak van de terugblik op het verleden. In navolging van het bloeitijdvak der schuttersgilden, met name het tijdvak van de Hoofdgilden van Leuven (15de – 16deeeuw), werd het eerste Landjuweel van de Kempen ingericht volgens de oude reglementen.

Er waren geldprijzen voorzien voor de volgende onderdelen: schoon inkomen, schoonste breuk, schoonste vaandel, schoonste dansen, zwaaien met den vaandel, trommelroffelen, het refereyn, het schieten, verst komende gilde, premies voor de gilden bij trekking uit te loten.

Er werd geschoten op de staande wip door de koningen der Kempische schuttersgilden voor de ene Opperkoning; de koningen van de Sint-Jorisgilde schoten met de kruisboog, de koningen van de Sint-Sebastiaansgilden met de handboog. Als nevenactiviteit werden op verschillende plaatsen in het dorp schietwedstrijden op doel gehouden. Ook schuttersmaatschappijen namen hieraan deel. Het landju­weel was terug in ere hersteld en werd het begin van een traditie.

‘De Gulde uit Kempenland die de meeste punten behaeld, is winnaar van het Eerste Kempisch Landjuweel, synde een schoone cop, zwaar van gewichte ende goed van stoffe.’

Nadien werden nog de volgende Kempische Congressen en Landjuwelen ingericht:

  • 1935 – 5de congres te Westerlo  en 2de Kempisch Landjuweel
  • 1937 – 6de congres te Hoogstraten en 3de Kempisch Landjuweel
  • 1952 – 7de en laatste congres te Mol en  4e Kempisch Landjuweel

Bronnen:

  • Boek ‘Het leven en werk van Gerard Meeusen’, Koninklijke Heemkundige Kring Essen, mei 2000
  • Boek ’50 jaar Hoge Gilderaad der Kempen 1952-2002’, Eugeen Van Autenboer

20ste eeuw, tijdvak 1952 – …

De Hoge Gilderaad der Kempen (HGK), opgericht op 3 februari 1952, is een koepelorganisatie van een 70-tal gilden uit de Kempen. Alle gilden beoefenen het schieten en zijn gegroepeerd volgens gebruik van hun wapen: handboog, kleine kruisboog, sint-jansboog, voetboog en buks. De gilden uit de Kempen organiseren onder elkaar competities, maar zijn verplicht deel te nemen aan de schietspelen, het gildefeest en het landjuweel van de HGK.

De HGK zorgt ervoor dat de traditie van het landjuweel in ere wordt gehouden. Na 1952 werden de landjuwelen van de schuttersgilden der Kempen ingericht onder de auspiciën van de HGK. Er werd gestreefd om de overgeleverde gebruiken, het cultureel erfgoed, te bewaren en het gildeleven in vaste banen te leiden. Zo ook het landjuweel.

Het eerste landjuweel onder auspiciën van de HGK werd ingericht in 1955 te Brecht. Om alles in goede banen te leiden is een degelijk reglement noodzakelijk. In de loop der jaren werden meerdere aanpassingen doorgevoerd, zowel aan de inhoud, het reglement als aan het puntensysteem. In de beginfase

  • werd  vanaf 1955 het landjuweel ingericht om de drie jaar
  • vonden  alle activiteiten plaats op één (zon)dag: keuren van de gildevoorwerpen, eucharistieviering, receptie, gildemaaltijd, schoon inkomen, dansen, vendelen, roffelen en schietingen.
  • werd er alleen geschoten met de handboog op doel, ongeacht het wapengebruik bij de deelnemende schuttersgilden. De best schietende gilde werd uitgeroepen tot winnaar van het landjuweel.
  • werden er drie Opperkoningen geschoten: de handboog, de buks, voetboog en kleine kruisboog samen.
  • mochten gildezusters niet aantreden op de schutterswedstrijden.

Hoe is het nu? Wie wordt de eindoverwinnaar van een Landjuweel? En wat zijn de consequenties?

Het landjuweel in de huidige vorm en inhoud wordt om de 5 jaar gehouden. Het document ‘Landjuweel anno 2020’ tracht hiervan een duidelijk beeld te schetsen naar de inhoud van de onderliggende activiteiten.

De gilde met het hoogst aantal punten is uiteraard de winnaar en ontvangt als beloning de eer en de grote tinnen kan. Mettertijd werd het een traditie om ook aan de deelnemende gilden een aan­denken te schenken. Meestal is dit een tegel, soms iets kunstzinniger zoals een tekening of litho.

De winnende gilde

  • wordt Houder van het gewonnen Landjuweel en heeft het recht en de plicht om het eerstvolgende landjuweel in te richten. De winnaar verklaart zich hiermee akkoord bij de overhandiging van het Landjuweeltrofee.
  • heeft volgens de statuten van de HGK het recht en de plicht om gedurende vijf jaar in de Wet te zetelen. De hoofdman vertegenwoordigt hierin zijn gilde waar hij als volwaardig lid moet meewerken aan het bestuur.

De Koninklijke Sint-Sebastiaansgilde Essen won het landjuweel in 1995 en in 2015 en stond/staat dus in voor de inrichting van het landjuweel in 2000 en in 2020.

Landjuweeltrofeeën

Tijdens de keur- en studiedag in 2017 met een agendapunt ‘Bewaren en onderhoud van tin’ werden de meeste landjuweeltrofeeën van de Kempische Landjuwelen tentoongesteld. De trofee van het Landjuweel wordt door de HGK ter beschikking gesteld. Het is een waardevol en aan het gildewezen aangepast stuk zilver of tin. De winnende gilde verwerft de trofee in eigendom.

Bronnen:

  • Boek ‘De schuttersgilden in de Antwerpse Kempen (Tentoonstelling) 1994, Eugeen Van Autenboer
  • Boek ’50 jaar Hoge Gilderaad der Kempen 1952-2002’, Eugeen Van Autenboer
  • Koninklijke Sint-Sebastiaansgilde Essen

Bijlage 20ste eeuw, Hoge Gilderaad der Kempen