Landjuweel – Bijlage 14de-15de-16de eeuw


Het grote schietspel van Gent in 1440

Het grote schietspel van Gent 1440 geeft een idee over een samenkomst die meer dan een maand duurde.

Het begon op zondag 20 mei met de optocht van de Vlaamse gilden. Op maandag 21 mei was er de optocht van de Brabantse gilden. Op dinsdag 22 mei was er de intocht van de gilden die van over het water kwamen. Woensdag 23 mei was gereserveerd om alle nog lopende geschillen tussen de deelnemende gilden op te lossen.

Daarna konden de schietingen een aanvang nemen. Het doelschieten was het hoofdbestanddeel van de schietingen. Op een afstand van ongeveer 135 meter moest naar een ijzeren pin (staak, de roos) geschoten worden. De staak stond in het midden van de witte doelschijf. Het was de bedoeling om ‘de curste maten scieten naest de stake’, zo dicht mogelijk bij de staak te schieten. Van alle 56 deelnemende gilden moesten de schutters (min. 10, max. 12) één keer per dag aantreden om alzo gezamenlijk een ronde te schieten. Elke schutter mocht hierbij 12 keer schieten waarbij  de vier kortste afstanden van de pijl tot de ijzeren pin bijgehouden werden. Er waren dus heel wat schietdagen nodig. Als bijkomende schieting was er het schieten in de ring. De ring was eveneens in het midden van de witte doelschijf geplaatst. Op de kerkelijke feestdagen werd er niet geschoten: Assensioensdach, Sinxendach, Helich Sacramanentsdach, Seynte Jan Baptistedach, St.-Pieter en Pauweldach, onze Vrouwendach.  Hierdoor werd de tijdsduur van het schietspel nog langer.


Landjuweel cycli van zeven wedstrijden

Een landjuweel bestond uit een cycli van zeven wedstrijden waarbij normaliter om de drie jaar een wedstrijd werd ingericht. Eén cycli omvatte dus een tijdvak van 21 jaar. Niet gemakkelijk in een tijd van oorlogen, pestepidemieën en onderlinge geschillen. Alle deelnemende gilden gaven hun akkoord en verbonden er zich toe deel te nemen aan elk van de zeven wedstrijden. De zeven wedstrijden waren van zeer grote omvang en kregen tevens het etiket van landjuweel.

Het schieten was de hoofdactiviteit bij elke wedstrijd. Er werd een klasse-indeling gemaakt om de deelname ook voor de gilden van de kleinere plaatsen en dorpen aantrekkelijker te maken, nl. de vier hoofdsteden van het hertogdom Brabant (Leuven, Brussel, Antwerpen en ‘s-Hertogenbosch) en de stad Mechelen, de kleinere Brabantse steden, de vrijheden en de parochies van Brabant. Elke gilde kon de hoofdprijs of ‘het juweel’ na de zeven schietwedstrijden winnen, zijnde een zilveren schaal van 600 gram. Het gewicht van de zilveren schalen voor de plaatsen 2 t/m 6 in gram was 500, 450, 400, 350 en 300. Men sprak hier niet over het schieten naar een doel met in het midden een ijzeren pin, maar over het schieten naar ‘die wyndoelen, daer die halsen opstaen’ (de schietwijnprijs).

De werking van de zeven wedstrijden was als volgt:

  • De inrichters van een wedstrijd stelden een zilveren schaal, meestal betaalt door de stad, als prijs ter beschikking. De winnaar van de eerste wedstrijd won de zilveren schaal en had de verplichting een nieuwe zilveren schaal ter beschikking te stellen voor de winnaar van de tweede wedstrijd. Dit herhaalde zich tot en met de zevende en laatste wedstrijd.
  • De winnaar van één der zeven wedstrijden was verplicht om de volgende wedstrijd in eigen woonplaats in te richten.
  • Na afsluiting van de zevende wedstrijd viel de beslissing over de eindoverwinnaar van de cycli van zeven wedstrijden (op basis van het totaal aantal vergaarde punten of plaats bij deelname aan elk der zeven wedstrijden?).

Tot hier zijn de verschillende informatiebronnen het eens. Er is echter geen éénduidigheid aangaande het omgaan met de gewonnen zilveren schaal en wie het eerstvolgende landjuweel mocht inrichten.

Versie 1:

  • De winnaar van elke wedstrijd mocht de zilveren schaal in eigendom behouden.
  • De eindoverwinnaar van de cycli van zeven wedstrijden mocht de hoofdprijs, ‘het juweel’, definitief behouden.
  • De winnaar van de laatste wedstrijd had de verplichting de eerste wedstrijd van een nieuw landjuweel cycli van zeven wedstrijden te organiseren.

Versie 2:

  • De winnaar van elke wedstrijd mocht de zilveren schaal aanvankelijk niet in eigendom behouden. Na de zevende wedstrijd werden de zilveren schalen definitief toegewezen aan de zeven winnaars van de zeven wedstrijden.
  • De winnaar van de laatste wedstrijd had de verplichting de eerste wedstrijd van een nieuw landjuweel cycli van zeven wedstrijden te organiseren.

Versie 3:

  • De winnaar van elke wedstrijd mocht de zilveren schaal niet in eigendom behouden.
  • De eindoverwinnaar ontving de zeven zilveren schalen in eigendom.
  • De eindoverwinnaar had de verplichting de eerste wedstrijd van een nieuw landjuweel cycli van zeven wedstrijden te organiseren.
  • Enkele bedenkingen hierbij:
    • de winnaar van elke wedstrijd heeft uiteindelijk geen hoofdprijs in eigendom, zijnde een zilveren schaal
    • de winnaar van de zevende wedstrijd kan de eerste wedstrijd in de nieuwe cycli van zeven wedstrijden niet inrichten in zijn woonplaats.

Versie 4:

  • De winnaar van de eerste wedstrijd in de cycli kreeg een zilveren schaal en moest zelf twee nieuwe zilveren schalen ter beschikking stellen voor de winnaar van de tweede wedstrijd. De winnaar hiervan moest er drie ter beschikking stellen voor de winnaar van de derde wedstrijd. Zo ging dit verder tot en met de zevende wedstrijd waarbij de winnaar uiteindelijk zeven zilveren schalen mocht ontvangen.

We waren er zelf niet bij, maar is hierbij ‘versie 1’ praktisch gezien niet het meest logische?


Nevenactiviteiten of bijwedstrijden

Er waren niet alleen schietwedstrijden. Een landjuweel kon dagen, soms weken duren. Het kon van niemand verlangd worden altijd het schieten naar de roos of pin bij te wonen. Om het landjuweel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor publiek en deelnemers werden allerlei nevenactiviteiten ingericht die tevens met de nodige zilveren prijzen (bijjuwelen) werden bedacht:

  • het schoonste inkomen (de mooiste groep in de optocht)
  • het vrolijkste toneelspel (esbattement) wat aanvankelijk door eigen schutters werd opgevoerd. Later werd zo’n klucht toneelspel opgevoerd door bevriende rederijkers welke vooraf verzocht waren zich te onthouden van onfatsoenlijkheden.

In latere jaren werden ook nog prijzen toegekend voor

  • de grootste afvaardiging
  • het opvoeren van de beste nar of zot
  • het schoonste vieren (het mooist verlichte logeeradres met brandende toortsen)
  • het verste komen (voor de gilde met hun verst afgelegen woonplaats)
  • twee prijzen voor diegenen die op de meest originele en sierlijke manier hun gewonnen prijzen in ontvangst hadden genomen.

Ook bij de bijwedstrijden werd eenzelfde klasse-indeling gemaakt als bij het schietwedstrijden (zie cycli van zeven wedstrijden). De hoofdsteden konden hierbij een zilveren schaal van 400 gram winnen, de anderen een schaal van 300 gram.


Uitnodigingen

Bij de schietspelen en landjuwelen werden boden uitgezonden naar de steden om het spel te beroepen middels een uitnodigingsbrief. Hun reisweg was van te voren vastgesteld. De uitnodigingsbrief bevatte

  • het volledige wedstrijdreglement
  • instructies om het bezoek van de bode te bevestigen. Als bewijs dat de bode zijn reisdoel(en) had bezocht diende de stad een zegel aan één der slierten van de brief te hangen.
  • de vraag om de bode en zijn metgezel vriendelijk te ontvangen en uitgeleide te doen.

Verblijfplaatsen deelnemende gilden

Aan elke deelnemende gilde werd een logement of herberg toegewezen om er tijdens de duur van de wed­strijd te verblijven. Bij aankomst moest dan de standaard of vaandel van het gilde buiten opgehangen worden.

De optocht van de deelnemende gilden met hun vlaggen, voorwerpen en muzikanten doorkruiste de ganse gemeente: zij trokken vanuit de hun toege­wezen herberg naar het feestterrein. Deze plaats was van ver herkenbaar dankzij de acht meter lange vierkleurige wimpel gehecht aan een tien me­ter hoge paal. De wimpel werd in de loop van de jaren vervangen door drie vlaggen die de gebruikte wapens symboliseerden: rood en wit voor de voetboog, kleine kruisboog en Sint-Jansboog, geel en rood voor de handboog, blauw en geel voor de buksgilden.

Dit voorbeeld werd in het begin van de 20ste eeuw opgevolgd. Elke gilde moest zich naar een aangewezen herberg begeven en van daaruit opstappen naar de verzamelplaats voor de optocht. Deze toestand was op termijn niet houdbaar. Het aantal herbergen verminderde en het aantal deelnemers ver­hoogde. De drankgelegenheden lagen niet altijd in het centrum van een dorp, maar ook op de gehuchten. Het was dus steeds moeilijker om tijdig te verschij­nen voor de optocht. Hierdoor werd het systeem van de herbergen af­geschaft. Voortaan moesten alle gilden zich aanmelden op een bepaalde plaats en uur voor de vorming van de optocht.


De officiële ontvangst

De officiële ontvangst van de gilden vond plaats op het stadhuis. Daarna werd er geloot om de volgorde van optreden bij het schieten en de andere spelen. Voor het schieten moest elke koning een lijst afgeven van acht namen waaruit later zes schutters werden  gekozen. De acht namen moesten “overluydt gelesen” worden. De mededingers konden dan tijdig waarschuwen als zich “vyanden, ballingen, deliquenten ende ontuchtigen” onder de acht schutters zouden bevinden. Na dit ceremonieel werd de stadswijn gedronken.

Als aanloop naar de echte schietwedstrijden werd ’s middags een openingswedstrijd gehouden waaraan “alle gezwoirne scutters oft guldebroeders ten selve spele metten gulden innen comme zijnde”. Het was de bedoeling om “den versten scheut” te maken. De winnaar kreeg een “silveren pyl oft volet”.

De eerste dag werd meestal afgesloten met een door de stad aangeboden maaltijd. Het schieten begon op de tweede dag. In de namiddag en de vroege avond werden de bijspelen afgewerkt.


Losstaande bijzonderheden over de landjuwelen
  • Zilveren schalen. De te winnen zilveren schalen werd volledig in echt zilver gemaakt. Het ‘verzilveren’ bestond toen nog niet.
  • Voor elk te houden landjuweel was toestemming nodig van het Hoofdgilde in Leuven. Bovendien had men een speciale toestemming nodig (octroy) van de Raad van Brabant omdat het in roerige tijden wel eens gevaarlijk kon zijn om zoveel schutters te moeten missen. Plaatselijke gezagsdragers werden tijdelijk ontheven van hun hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hertog van Brabant in verband met de veiligheid in het hun toegewezen gebied. Een onderdeel van het octroy was het geven van een vrijgeleide voor de deelnemers aan een landjuweel. Dit betekende dat de deelnemers 14 dagen voor de spelen en 14 dagen na de spelen niet aangehouden konden worden wegens schulden, behalve zij die schulden hadden aan de eigen stad. “vyanden, ballingen, deliquenten ende ontuchtigen” kregen geen vrijgeleide.
  • Hoeveel schuttersgilden hebben gemiddeld deelgenomen aan de landjuwelen? Dit is slechts bij benadering te beantwoorden. Volgens enkele aanwijzingen lag het gemiddelde tussen 15 en 25 schuttersgilden. Het aantal deelnemers was onvoorstelbaar groot gezien de tijdsomstandigheden: het wekenlang van huis zijn, de heen- en terugreis, verplaatsingen te paard of te voet, de toestand van de wegen, de hogere verblijfskosten ter plaatse indien de wedstrijden omwille van het slechte weer verschoven werden naar een later tijdstip, misschien geen prijzen behaald, de aangegane verplichting om zeven keren deel te nemen.
  • Proviand en voer. Gedurende het verblijf van de gilde was het niet toegestaan om buiten de stad of plaats iets te verteren. Dit op straffe van het niet toekennen van de prijzen. Er mocht noch proviand noch voer voor de beesten meegenomen worden. De gilden waren aangewezen op de lokale handel. De handelaars mochten hun prijzen niet tijdelijk verhogen.
  • Door wie werd zo’n landjuweel betaald? De reis- en verblijfskosten werden door de gildebroeders zelf betaald. Het zilverwerk, de schaal en de schilden als bijjuwelen werden wel eens door de stad betaald, soms vooraf, soms achteraf. Om verdere tekorten te dekken werd indien nodig een loterij gehouden.

De inhoud van deze bijlage is gebaseerd op de onderstaande bronnen.

Bronnen:

  • Boek ‘Brabantse Schuttersgilden Vroeger en Nu ’, Alfons Ising, 1986, ISBN 90.6486.044.0
  • Boek ‘Met vliegend vaandel en slaande trom’, Alfons Ising, 1986, ISBN 90.70427.34.6